Zwanger en diabetes

Wanneer je diabetes hebt en je wilt zwanger worden, is het verstandig dit te bespreken met je behandelend arts. Voor een eventuele zwangerschap is het belangrijk dat de diabetes goed onder controle is. Dat is voor zowel de moeder als de baby de beste situatie.

De arts kan je dan vertellen waar je op moet letten en zal je zo nodig ook doorverwijzen naar bijvoorbeeld een internist (wanneer je daar nog niet onder controle bent), diabetesverpleegkundige, diëtist, oogarts, gynaecoloog.

Tijdens een zwangerschap

Als je zwanger bent, zal je lichaam door de zwangerschapshormonen minder gevoelig zijn voor insuline. Je lichaam kan soms niet in staat zijn om voldoende insuline aan te maken. De insulineproductie schiet dan tekort. De hoeveelheid glucose in het bloed kan niet in de lichaamscellen worden opgenomen, waardoor de glucosespiegel te hoog wordt (hyper). Dit heeft vaak allerlei klachten tot gevolg, onder andere veel plassen, vermoeidheid, dorst, spierpijn.

Na de geboorte

Wanneer na de bevalling de placenta is uitgedreven, verdwijnen de insuline tegenwerkende zwangerschapshormonen. De glucosestofwisseling komt na de bevalling weer snel op een normaal peil.

De behandeling van zwangerschapsdiabetes

Zwanger zijn en diabetes is net als “gewone”diabetes goed te behandelen. We streven ernaar om de bloedglucosespiegel tijdens de zwangerschap tussen de 4 mmol/l en 7 mmol/l te houden.

  • De diëtist zal uitleg over de voeding geven.
  • Je wordt naar de diabetesverpleegkundige doorverwezen.
  • De diabetesverpleegkundige zal -indien nodig- ook uitleg geven over het spuiten van insuline.
  • Insuline spuiten kan geen kwaad voor de baby, je spuit namelijk onder de vetlaag en boven de spierlaag.
  • De placenta laat wel glucose door maar geen insuline.
  • Je kunt gerust in de buik spuiten; alleen de laatste weken zal het misschien prettiger zijn om in de bovenbenen te spuiten.

Waarom moeten we de bloedglucosespiegel tussen 4 mmol-l en 7 mmol-l houden?

Als de bloedglucose voortdurend te hoog zou zijn, dan krijgt de baby via de placenta extra glucose (van de moeder). Dat levert vaak een versnelde groei van de baby op, waardoor het kind te zwaar kan worden. Tegenwoordig wordt met behulp van de echoscopie de groei van de baby goed in de gaten gehouden.

Na de geboorte kan de glucosespiegel bij de baby te laag zijn; dit wordt opgevangen door de baby een glucose-infuus te geven, totdat de bloedglucosewaarden zijn genormaliseerd. Het kindje ligt dan tijdelijk op de kinderafdeling, waar je het zo vaak kunt bezoeken als je wilt.